De bomen uit deze familie zijn éénhuizig. De mannelijk bloeiende bloeiwijzen zijn soms katjesvormig, of bestaan uit langgerekte bloeiwijzen die aan dezelfde bomen te vinden zijn als de vrouwelijke bloeiwijzen.
Deze kleine familie omvat kruidachtige windende planten, het geslacht Convolvulus, en een aantal parasitaire eveneens windende planten, het geslacht Warkruid.
De grote Rozenfamilie of Rosaceae omvat kruiden, struiken en bomen. De bladeren staan meestal verspreid aan de stengels, takken en twijgen en hebben aanvankelijk steunblaadjes die al vrij snel afvallen.
De plantensoorten die tot deze familie horen kunnen heel verschillend zijn van fijne, tere kruiden tot flinke struiken. Maar op grond van moleculairbiologisch onderzoek blijken deze evolutionair nauw verwant te zijn.
Heifamilie of Ericaceae omvat tegenwoordig ook de plantensoorten die voorheen waren ondergebracht in de Wintergroenfamilie en de Kraaiheifamilie. Ze bestaat uit altijd groen blijvende dwergstruiken of kruiden. De bladeren zijn enkelvoudig en vaak klein en soms wat leerachtig ofwel bladachtig. De bloemen zijn in het algemeen regelmatig of enigszins tweezijdig symmetrisch. De vruchten zijn ofwel een doosvrucht of een soms sappige steenvrucht of bes. Opmerkelijk is het bladgroenloze Stofzaad.
De grote Nachtschadefamilie omvat veel voedingsgewassen en genotsgewassen. Vooral na de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492 zijn veel soorten met hulp van de mens in Europa ingevoerd en gevestigd (neofyten).