Video Determinatie

Hop - Humulus lupulus

Als enige kruidachtige slingerplant die over andere struiken en bomen in onze struwelen en bossen groeit, herkennen we de Hop, Humulus lupulus, niet alleen aan de groen blijvende ruwe stengels, maar ook aan de meestal drielobbige, soms vijflobbig gespleten gezaagde bladeren en aan de hopbellen, de uitgegroeide vrouwelijke katjesachtige bloeiwijzen die in de zomer aan de Hop hangen.

Het andere geslacht uit de Hennepfamilie, Hennep of Cannabis, wordt eveneens gekweekt. Vroeger vooral om van de stengelvezels touw te maken en vanwege het zaad dat als vogelvoer diende. Tegenwoordig ook om de etherische stoffen die bij verbranding van de toppen vermengd in tabak aan de roker een bepaalde sensatie geven.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Over veel struwelen met Sleedoorn en in verschillende typen voedselrijke Essenbossen tref je de enige kruidachtige slingerplant aan die we in Nederland kennen, de Hop, Humulus lupulus L. uit de Hennepfamilie. In de winter sterft de plant bovengronds af, maar in het vroege voorjaar zie je al snel uit de overwinterende wortels jonge scheuten te voorschijn komen die zich al direct om elkaar heen winden, en zo steun bij elkaar vinden tot ze zich om andere struiken of houtgewassen heen kunnen winden en zo steeds hoger in het struweel of bos kunnen klimmen. Ze kunnen tot zo'n 4,5 m groot worden in een groeiseizoen. De groenblijvende stengels zijn knobbelig ruw, net als de bladeren trouwens. Het is een meerjarige en tweehuizige plant die derhalve aparte planten met mannelijke bloemen en aparte planten met vrouwelijke bloemen heeft.

Deze gesteelde bladeren staan in paren tegenover elkaar aan de stengels en ze hebben steunblaadjes. De voet is hartvormig en ze zijn handvormig ingesneden zodat er steeds sprake is van drie of vijf lobbige of spletige bladeren. De randen zijn gezaagd.

De pluimvormige bloeiwijzen zijn vanaf juli te vinden aan de uiteinden van de stengels. In dit deel van de stengels vind je geen 3-5 lobbige bladeren, maar enkelvoudige, eivormige bladeren met een veervormige nervatuur. Aan de mannelijke planten dragen de pluimsteeltjes, die alle in schutbladen staan, afzonderlijke bloemen. Deze zijn vijftallig en de bloemdekbladen zijn groen van kleur. Er zijn vijf meeldraden die pollen vrijgeven aan de lucht. De bestuiving geschiedt door de wind. De vrouwelijke bloemen staan in katjesvomige bloeiwijzen in de pluimen aan de vrouwelijke planten. Elke bloem zit in een schutblad en heeft een doorzichtig komvormig bloemdek onder het bovenstandig vruchtbeginsel. Dit heeft twee veervormige stempels. In een katje zitten dan meerdere bloemen bij elkaar. Op de schutbladen zitten twee gele, geurende klieren en ze groeien na de bloei sterk uit en zijn dan doorschijnend bleekgroen; we spreken dan van hopbellen. Als de rijpe bellen uiteenvallen kunnen de schutbladeren de zaden op de wind verspreiden.

De hopbellen worden bij het brouwen van bier gebruikt. Om die reden wordt dan ook lokaal hop op akkers verbouwd. Ze zijn te herkennen aan de typische tot 4 m hoge constructies met draden waarlangs de Hop dan omhoog kan groeien.

Hop is inheems in een groot deel van Europa en Siberië, maar vanwege de bierbrouwerij nu over de hele wereld te vinden.

MM_120505

Laatste wijziging 130731

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Humulus - Humulus
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
1.00 - 4.50 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
groen, geel
Bloeiwijze:
pluim
Bloemvormen:
katje, vijftallig
Bloemtype:
eenslachtig
Bloembladen:
5 bloemdek
Meeldraden:
5 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
2
Stempels:
2
Vrucht:
nootje
Zaden:
-
Stengels:
klimmend, windend
Schors:
-
Bladstand:
tegenoverstaand
Bladvormen:
handvormig, ingesneden, driehoekig, hartvormig
Bladrand:
gezaagd
Ondergronds deel:
hoofd- en bijwortels
Plantengemeenschappen:

Het areaal van de Hop omvat de gematigde streken van Europa, Azië en Noord-Amerika. Behalve in natuurlijke milieus, wordt Hop ook sinds jaar en dag gekweekt ten behoeve van het gebruik van de hopbellen bij het brouwen van bier. Er zijn dan ook uitgestrekte hopakkers te vinden bijvoorbeeld in Beieren. Deze akkers herken je gemakkelijk aan de hooggespannen draden waaraan de hopplanten zich omhoog kunnen werken. De natuurlijke voorkomens van de Hop worden in Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland beschreven. Het zijn de volgende plantengemeenschappen waarin de Hop een belangrijke soort is:

37Aa1 Associatie van Fraaie kambraam en Sleedoorn

37Ab1 Associatie van Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn

37Ac5 Associatie van Hazelaar en Purperorchis

43Aa4 Goudveil-Essenbos

43Aa5 Vogelkers-Esenbos

De plantensoort 'Hop' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Op de schubben die met elkaar de hopbellen vormen nadat de vruchtbeginsels bevrucht zijn en zijn uitgegroeid tot dopvruchten, zitten aan de voet gele kliertjes. Deze bevatten olieachtige stoffen met een bittere smaak. Om deze bittere stoffen is het bij het brouwen van bier te doen. Ze bepalen de smaak van het bier in belangrijke mate. Om deze reden worden vrouwelijke hopplanten gekweekt. Bij voorkeur worden rassen gebruikt die grote hopbellen, dus veel schubben met kliertjes, hebben en bij voorkeur geen zaad in de vruchten vormen.

Meer informatie over de ecologie van de Hop en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 123.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 399. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 360.

Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 394.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Húmulus lúpulus