In het eerste deel van de lente, vaak al vroeg in april, bloeit in onze heidevegetaties de Stekelbrem. Deze dwergstruik valt dan tussen de nog dorre hei op door de goudgele bloemen in de trossen aan het eind van de omhoogstekende takken en twijgen. De planten hebben erg kleine priemvormige bladeren en zijn aan de oudere takken bezet met doorns, waardoor ze hun Nederlandse naam eer aan doen.
Naast de Brem kennen we in de Vlinderbloemenfamilie nog een aantal soorten die enige gelijkenis met de Brem hebben. Daaronder is de Stekelbrem, Genista anglica L.. Deze soort hoort tot het geslacht Genista of Heidebrem.
De soorten in dit geslacht zijn allemaal dwergstruiken met een penwortel. Als Vlinderbloemige vind je trouwens aan de zijwortels wortelknolletjes, waarin Rhizobium bacteriën in symbiose leven met de wortelcellen van in ons geval de Stekelbrem.
Op de penwortel heeft de Stekelbrem een liggend stammetjes waaruit de omhoogstekende takken en twijgen te voorschijn komen. Aan de takken zitten scherpe en puntige doorns, die langer zijn dan een halve cm. Ze ontstaan uit zijtakjes en zijn licht gekromd. De twijgen zijn aanvankelijk groen, maar verhouten na enige tijd.
De bladeren zijn erg fijn en maar een mm of 5-6 lang en toegespit en hebben nauwelijks een steel; steunblaadjes zijn nauwelijks te onderscheiden. De bladeren kunnen afstaan wat erop duidt dat er een soort scharniertje onder aan de bladschijf zit. Dat zou erop kunnen duiden dat we eigenlijk met een gereduceerd veerdelig blad te doen hebben met slechts één deelblaadje!
Aan het eind van de takken zitten de bloeiwijzen. Onder elke bloem zit een schutblad en, doordat deze schutbladeren ongeveer even groot zijn als de gewone bladeren, zie je in de bloemrijke trossen deze grote schutbladeren duidelijk opvallen. Stekelbrem is een vroeg bloeiende soort, die al in de eerste helft van april juist door de goudgele bloemen opvat in de droge heidevelden, die vooral bestaan uit Struikhei. Soms kunnen ze tussen oudere en al hoge Struikhei ook tot een meter, of nog iets meer, hoog worden.
Aan de bloemen valt de kleine vijftandige kelk op die bij nadere beschouwing uit een tweetandige bovenlip en een drietandige onderlip bestaat. Om de kelk staan meestal nog twee steelblaadjes, maar je moet echt een loep gebruiken om dat te zien. De goudgele kronen hebben een relatief korte vlag in vergelijking met de kiel, die zo'n 7 tot 8 mm groot is. De 10 meeldraden zijn alle tien met elkaar vergroeid, er is dus geen aparte vrije meeldraad, zoals we bij veel andere nectarproducerende plantensoorten uit de Vlinderbloemenfamilie aantreffen. Stekelbrem wordt dan ook bestoven door pollenverzamelende bijen. Als een bij een bloem bezocht heeft is vrijwel alle stuifmeel (of pollen) weggehaald. Toch neemt die bij genoeg los pollen mee op zijn lijf om, bij een volgend bloembezoek, een stempel van die volgende bloem te bestuiven.
Stekelbrem is een soort die typisch hoort tot onze droge heides.
MM_140520
Het areaal van Stekelbrem is beperkt tot de kustgebieden van Europa langs de Atlantische oceaan en een aantal plekken in Marokko. Het is een zogenaamde Atlantische soort die in het noorden van Europa reikt tot Jutland en Schotland. Deze dwergstruik van onze heides komt voor in de heidegebieden van de pleistocene delen in Nederland en België, zoals de Kempen, Noord-Brabant, en Gelderland en verder ook in de duingebieden. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, wordt de Stekelbrem als kensoort beschreven van de
20 Klasse der droge Heiden
20Aa Verbond van Struikhei en Kruipbrem
20Aa1 Associatie van Struikhei en Stekelbrem
20Ab3 Associatie van Kruipwilg en Kraaihei
Stekelbrem is als soort gevonden en geregistreerd in de hele reeks plantengemeenschappen die hierna vermeld is:
09Ba2 - Associatie van Vetblad en Vlozegge
11Aa1 - Associatie van Moeraswolfsklauw en Snavelbies
11Aa2 - Associatie van Gewone dophei
11Aa3 - Associatie van Kraaihei en Gewone dophei
14Aa2 - Duin-Buntgras-associatie
14Ba1 - Vogelpootjes-associatie
14Bb1 - Associatie van Schapegras en Tijm
14Cb1 - Duin-Paardebloem-associatie
15Aa1 - Kalkgrasland
16Aa1 - Blauwgrasland
16Bb1 - Glanshaver-associatie
18Aa1 - Associatie van Hengel en Gladde witbol
19Aa1 - Associatie van Liggend walstro en Schapegras
19Aa2 - Associatie van Klokjesgentiaan en Borstelgras
19Aa3 - Associatie van Maanvaren en Vleugeltjesbloem
19Aa4 - Associatie van Betonie en Gevinde kortsteel
20Aa1 - Associatie van Struikhei en Stekelbrem
20Aa2 - Associatie van Struikhei en Bosbes
20Ab1 - Associatie van Zandzegge en Kraaihei
20Ab2 - Associatie van Eikvaren en Kraaihei
20Ab3 - Associatie van Kruipwilg en Kraaihei
20Ab4 - Associatie van Wintergroen en Kruipwilg
28Aa1 - Draadgentiaan-associatie
34Aa1 - Wilgeroosjes-associatie
36Aa1 - Associatie van Geoorde wilg
40Aa1 - Dophei-Berkenbroek
41Aa2 - Korstmossen-Dennenbos
41Aa3 - Kussentjesmos-Dennenbos
42Aa1 - Berken-Eikenbos
42Aa2 - Beuken-Zomereikenbos
De Stekelbrem heeft soms nog een tweede bloeiperiode in de herfst, maar dat wil niet zeggen dat dan alle planten opnieuw bloeien.
De Rhizobium bacteriën in de wortelknolletjes kunnen vrije stikstof uit de lucht binden, zodat de plant in zijn stikstof voorziening kan voldoen zonder afhankelijk te zijn van het nitraatgehalte van de bodem. Dat komt de vegetaties op arme zandgronden van het pleistocene deel van onze streken goed van pas. Zelfs is het zo dat alle soorten uit de Vlinderbloemenfamilie om deze eigenschap benut worden om de bodem te verrijken. Het zijn in feite allemaal groenbemesters.
Het is goed erop te wijzen dat de doorns van de Stekelbrem zogenaamde takdorens zijn: de stekelige doorn is dus eigenlijk ontstaan uit een twijg of tak. Stekels zijn uitgroeiingen van de opperhuid van een plant. Hoewel de Nederlandse naam doet vermoeden dat we met stekels te maken zouden hebben is de naam eigenlijk verwarrend. Je zou bijna moeten spreken van Doornbrem in plaats van Stekelbrem.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Stekelbrem en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 115.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 357. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 337.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 755.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Genísta ánglica.