Duindoorn - Hippophae rhamnoides

Een grijskleurige struik die we vooral kunnen vinden in struwelen van de kalkrijke duinen is de Duindoorn, Hippophae rhamnoides. De struiken zijn zeer takkig en hebben flinke doorns. Ze bloeien in het voorjaar met kleine groene bloemen die met een klein aantal bij elkaar staan. Pas na de bloei ontspruiten de smalle bladeren die van onderen ook grijs van kleur zijn. In augustus en september vallen de vrouwelijke Duindoorns op door de gele, maar meestal oranje schijnbessen, die uiteraard alleen de vrouwelijke struiken kenmerken. De mannelijke struiken herken je dan doordat er geen oranje bessen aan  zitten.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Een in onze duinen, en dan vooral in de duinen waar de ondergrond wat kalkrijk is, opvallende struik in de duinstruwelen is de Duindoorn, Hippophae rhamnoides L., uit de Duindoornfamilie of Elaeagnaceae. Het is een tweehuisige plantensoort, dat wil zeggen dat er aparte struiken zijn waarop de mannelijke bloeiende meeldraadbloemen staan en aparte struiken waarop de vrouwelijk bloeiende stamperbloemen staan. Alleen deze laatste zullen schijnbessen ontwikkelen en herken je de nazomer heel gemakkelijk aan die oranje of soms gele schijnbessen.

Op het diep reikend hoofdwortelstelsel en op de ondergrondse uitlopers ontwikkelen zich de sterk vertakte  struiken met takken die grijs van kleur zijn. Ook zijn ze bedauwd van uiterlijk en ruim bezet met lange spitse doorns. Niet alleen de uiteinden van de takken en twijgen zijn gedoornd, maar er zitten ook doorns verspreid op de takken. Zo'n duindoornstruweel laat zich dan ook niet gemakkelijk doorkruisen.

De bladeren komen pas na het ontluiken van de bloemen tevoorschijn. We kennen dit ook van een soort als de Gele kornoelje en de Hazelaar. De bladeren staan verspreid aan de jonge twijgen. Ze zijn langwerpig tot lancetvormig en van boven bezet met een aantal sterharen en van onderen zogoed bezet met schubharen dat ze grijs van kleur zijn. Die beharing helpt tegen de verdamping van water, wat een goede aanpassing van de planten is aan hun standplaats. Daar kan immers een sterk uitdrogende wind staan.

Duindoorn is een tweehuizige plantensoort en dat betekent dat er twee typen bloemen te onderscheiden zijn, namelijk meeldraadbloemen en stamperbloemen. Deze bloemen zijn strikt gebonden aan een eigen struik. Je vindt geen struiken waar beide typen bloem aan te vinden zijn. De bloemen bloeien vroeg in het voorjaar en zijn weinig opvallend. Ze zijn klein en heel eenvoudig van bouw. Er is alleen een groen bloemdek dat in feite uit twee kelkbladen bestaat. De mannelijke bloemen hebben wat grotere bloemdekbladen en vier meeldraden. Ze staan met een klein aantal bij elkaar; je zou de bloeiwijze als een armbloemige pluim kunnen beschrijven. Dat geldt ook voor de vrouwelijke stamperbloemen. Die bestaan uit twee schubvormige groene bloemdekbladen met een bovenstandig vruchtbeginsel met stijl en stempel. Na bestuiving en bevruchting groeit het vruchtbeginsel samen met de twee kelkbladen uit tot een schijnbes.

Het begrip schijnbes verdient enige toelichting, omdat in het spraakgebruik de vruchten meestal bessen worden genoemd. Een schijnbes is een vrucht waarbij het vruchtbeginsel uitgroeit tot het harde zaad en de uitgroeiende kelkbladen het sappige, vlezige weefsel eromheen vormen. De rijpe schijnbessen worden door spreeuwen, lijsters en kraaien gegeten en zo wordt het zaad verspreid.

MM_201030

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Hippophae - Hippophae
Plantvorm:
struik
Plantgrootte:
1.00 - 4.00 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleur:
groen
Bloeiwijze:
tros
Bloemvorm:
bloemdek
Bloemtype:
eenslachtig
Bloembladen:
2 vergroeide kelkbladen
Meeldraden:
4 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
schijnbes
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, gestekeld
Schors:
dofgrijs
Bladstand:
verspreid
Bladvormen:
lijnvormig, lancetvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergrondse delen:
hoofdwortelstelsel, wortelknollen (met ), met ondergrondse uitlopers
Plantengemeenschappen:

Het areaal van de Duindoorn strekt zich uit van het midden van Azië tot aan de Atlantische kust. De groeiplaatsen in onze streken zijn dus vooral de duinen, maar wie bijvoorbeeld de bergen in reist, ontdekt al gauw dat de Duindoorn daar ook uitstekend gedijt. In feite is het bergklimaat en het eventuele kalkhoudend  gesteente een vergelijkbaar milieu. Daar staat de struik ook vaak in de grindbedding van 'wilde' rivieren en beken. Mooie voorbeelden hiervan vind je in het dal van de Lech.

In onze contreien wil de struik ook wel eens in het binnenland voorkomen, maar dan heb je met een plek te doen waar duinzand is aangevoerd, waarin zaad van de Duindoorn aanwezig was. Bijvoorbeeld langs spoorwegen en zandvlaktes.

De plantensoort 'Duindoorn' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Duindoorn heeft in zijn wortels een symbiotische bacterie, Frankia, die voor binding van luchtstikstof zorgt. Je vindt dan ook wortelknolletjes aan de wortels van Duindoorn. Het gaat wel om een andere bacterie geslacht dan bij de Vlinderbloemigen.

Om in Nederland en België bloeiende Duindoornstruiken te vinden moet je in het vroege voorjaar naar de kuststreek gaan.

De bessen bevatten veel vitamine C en kunnen gebruikt worden voor het maken van jam.

Uitgebreidere informatie over de ecologie van Duindoorn en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 188

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Duistermaat, L (2020) Heukels'flora van Nederland, 24ste druk: 361.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 701.

Uitspraak wetenschappelijke naam: Hippóphae rhamnoídes