Pijlkruidkers - Lepidium draba

Aan de brede schermvormige bloeiwijzen met naar honing geurende en witte bloemen die boven aan de tot een meter hoge stengels staan kun je de Pijlkruidkers, Lepidium draba, herkennen. De bladeren in het bovenste deel van de plant hebben een pijlvormige voet en dat is ook een goede onderscheidend kenmerk voor deze soort uit de Kruisbloemenfamilie. De soort staat op wat ruderaal aandoende plekken in het landschap.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Een meerjarige en overblijvende kruidachtige plantensoort die inmiddels in onze contreien is ingeburgerd is de Pijlkruidkers, Lepidium draba L. uit de Kruisbloemenfamilie of Brassicaceae.

De planten staan op wat meer ruderale plaatsen zoals op omgewerkte grond in bermen, in uiterwaarden, op dijkhellingen maar ook in de zeereep. Ze vallen op door hun hoogte tot 1 meter en tijdens de bloei door hun rijke bloeiwijzen met geurige, witte kruisbloemen.

Op de penwortel, die ondergronds de functie heeft van reserve-opslag, ontwikkelt zich de kruidachtige plant met een lange, wat geribbelde stengel. Vanuit het wortelstelsel breidt de plant zich vegetatief uit waardoor er grote groepen planten ontstaan. Deze vegetatieve uitbreiding komt ook tot stand doordat uitgebloeide stengels op de grond gaan liggen, daar rozetten vormen, die vervolgens wortelen en waaruit zich in het daaropvolgend jaar weer nieuwe bloeistengels ontwikkelen.

Bovenin ontwikkelen zich uit de okselknoppen van de bovenste bladeren zijstengels het bloemtrossen. De bladeren in het bovenste tweederde deel van de plant hebben een pijlvormige voet. Dat wil zeggen dat ze de stengel grotendeels omvatten en in twee pijlpunten naar achteren eindigen. Alleen de onderste bladeren  zijn eirond en versmallen in een bladsteel. De rand van bladeren is bochtig getand. De pijlvormige bladeren met de naar achteren stekende pijlpunten onderscheiden Pijlkruidkers van andere Kruidkerssoorten die alleen bladeren kennen met een versmalde bladvoet, zoals we aantreffen bij onder meer Kleine varkenskers of Peperkers.

De bloeiwijzen bestaan uit dichte, brede en sterk vertakte trossen aan het boveneind van de stengel. Ze lijken daardoor wel op een schermvormige pluim, maar als je één stengel met bloemen uit de bloeiwijze haalt zie je dat je in feite te maken hebt met een tros, zoals we dat gewend zijn van de Kruisbloemsoorten. De bloemen zijn verder opgebouwd zoals bij alle soorten uit de familie: het zijn regelmatige, viertallige bloemen met vier lange en twee korte meeldraden. De kroonbladen zijn wit van kleur. Na bevruchting groeit het bovenstandig vruchtbeginsel uit tot een hauwtje van ongeveer 4 mm. Het is meer breed dan lang en heeft een beetje een hartvormige voet. Op het spits toelopend hauwtje staat een stijlrest van 1.5 mm, de snavel, en de vruchtsteel is langer dan het hauwtje. Opvallend is dat de vruchten niet openen.

MM_201112

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Kruidkers - Lepidium
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.25 - 1.00 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleur:
wit
Bloeiwijzen:
pluim, schermvormige tros
Bloemvormen:
viertallig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
4 kelkbladen, 4 kroonbladen
Meeldraden:
6 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
hauwtje
Zaden:
-
Stengel:
rechtopstaand
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvormen:
pijlvormig, eirond, driehoekig
Bladrand:
getand
Ondergronds deel:
penwortel
Plantengemeenschappen:

Pijlkruidkers is een soort die van oorsprong thuis is in de steppen van het zuidwesten van Azië, vanwaar de soort het zuiden van Europa langs de Middellandse Zee heeft gekoloniseerd. In onze contreien is de soort terecht gekomen in de negentiende eeuw voornamelijk langs de spoorwegen en de soort is inmiddels hier in het noordwesten van Europa ingeburgerd. Je vindt de soort in redelik dynamische milieus, een beetje ruderaal van karakter zoals in de zeereep, op omgewerkte grond in bermen, in uiterwaarden en overhoekjes en op dijkhellingen. Zo zijn de beelden gemaakt in een berm in het Zuidlimburgse Gronsveld.

De plantensoort 'Pijlkruidkers' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Bijzonder zijn de pijlvormige bladeren in het bovenste tweederde deel van de planten. Daar dankt de soort ook zijn Nederlandse naam, Pijlkruidkers, aan. De ongevoeligheid van de plantensoort voor maaien afbranden of overspoeling door zeewater geeft de soort een voordeel boven andere inheemse soorten. Tussen stenen, zoals langs spoorwegen en op dijken, kunnen de wortels zeer diep reiken en zich daar vertakken.

Uitgebreidere informatie over de ecologie van de Pijlkruidkers en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 42

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 431. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland: 492.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 536.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Lepídium drába

In het Duitse taalgebied heet de soort Pfeilkresse of Türkenkresse en de wetenschappelijke naam luidt Cardaria draba; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 205.