Moeraszoutgras - Triglochin palustris

Moeraszoutgras, Triglochin palustris, kun je als zouttolerante plant aantreffen in natte graslanden, langs slootkanten maar ook op hoge schorren en kwelders. De op een bies of weegbree lijkende soort onderscheidt zich tijdens de bloei heel duidelijk. De bladeren zijn vlezig en halve maanvormig op doorsnede. De tros met kleine bloemen staat op een wat geribbelde stengel en na de bloei strekt zich de tros heel sterk. In vrucht lijken de uitgerijpte bloemen op driepuntige pijlen.

Moeraszoutgras, Triglochin palustris L., uit de Zoutgrasfamilie of Juncaginaceae, is een moeras- of oeverplant die je kunt aantreffen in natte tot drassige graslanden, veenmoerassen, langs slootkanten, in natte duinvalleien en ook op hoge schorren en kwelders, net als het nauw verwante Schorrenzoutgras.

De planten lijken sterk op biezen of op Zeeweegbree, maar als ze in bloei staan wijken ze terdege af van deze dubbelgangers. Op de scheve vrij korte wortelstok van deze moerasplanten ontwikkelen ze een rozet van lange, lijnvormige bladeren die zodanig vlezig verdikt zijn dat ze halfmaanvormig op doorsnede zijn. Ze zijn dan ook te typeren als gootvormig. In de rozet zitten ze biesachtig als een spruit bij elkaar en staan al meteen vrijwel rechtop; dit is een onderscheid met Schorrenzoutgras, wiens spruit met bladeren eerst schuin staat en dan verticaal buigt. Het onderste deel van de bladeren is een beetje schede-achtig. Je treft ook een tongetje aan op de overgang van schede naar blad. Dit is kort en tweetoppig.

Tijdens de bloei van mei tot eind augustus, begin september ontstaat een rechtopstaande gladde en wat geribbelde stengel waar boven aan een aarvormige bloeiwijze ontstaat die bestaat uit vele tientallen kleine bloemen zonder schutbladeren. De bloemen staan op een gekromde bloemsteel. Elke bloem is regelmatig drietallig en heeft 2 maal 3 groene, soms naar rood verkleurende, bloemdekbladen waarbinnen 6 meeldraden staan en 3 bovenstandige vruchtbeginsels met ieder een aantal glasachtige papillen die als stempel dienen om het stuifmeel uit de lucht op te vangen. Het zijn immers windbloeiers. Op de stempels vallen kleine roze haartjes op. Nadat de bestuiving door de wind heeft plaatsgevonden, rijpen pas de helmknoppen, die open gaan en uit de open helmhokken hun pollen of stuifmeel vrijgeven aan de lucht. Het zijn derhalve protogyne bloemen. Op deze manier wordt zelfbevruchting voorkomen.

Aanvankelijk lijken de vruchtbeginsels enigszins vergroeid, maar naarmate de splitvrucht verder uitrijpt na bevruchting raken de vruchtbeginsels gescheiden en ontstaan 3 langwerpige deelvruchten die bovenaan de middenzuil blijven vastzitten. Ze zijn ongeveer zesmaal zo lang als breed en dit geheel heeft iets van een driepuntige pijl. De aaras verlengt sterk tijdens de rijpingsfase, een onderscheid met Schorrenzoutgras, dat zes levensvatbare vruchten heeft in iedere bloem in plaats van drie.

MM_211213

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Zoutgras - Triglochin
Plantvorm:
oeverplant
Plantgrootte:
0.10 - 0.60 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
groen, roze
Bloeiwijze:
aar
Bloemvorm:
regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
6 bloemdek
Meeldraden:
6 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
-
Stempels:
3
Vrucht:
splitvrucht
Zaden:
-
Stengels:
geribd of geribbeld, rechtopstaand
Schors:
-
Bladstand:
rozet
Bladvormen:
lijnvormig, gootvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
scheefstaande wortelstok
Plantengemeenschappen:

Het areaal van Moeraszoutgras vind je in de gematigde en koudere gebieden van het noordeljk halfrond en in het zuidelijk deel van Zuid-Amerika en in Nieuw-Zeeland. In onze contreien is het een soort van de noordelijke streken en het westen, een brede strook langs de kust derhalve. Meer naar het oosten en zuiden is het nauwelijks aan te treffen.

De plantensoort 'Moeraszoutgras' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Eigenaardige geur

Als je de bladeren van Moeraszoutgras kneust komt er een sterke zurige wat op chloor lijkende lucht vrij. Ook de verwante Schorrenzoutgras heeft deze eigenschap. Dat onderscheidt deze soorten ook van Zeeweegbree en andere dubbelgangers. Als je over een drassig grasland, veenmoeras of natte duinvallei loopt en je trapt op deze planten breek je de bladeren en komt de geur vrij. Je weet dan dat je een van deze Zoutgrassoorten ter plekke kunt aantreffen.

Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Moeraszoutgras, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 239-240.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 89. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 107.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: .

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Triglóchin palústris