Video Determinatie

Kaal knopkruid - Galinsoga parviflora

Kaal knopkruid, de andere Knopkruid soort naast Harig knopkruid, herken je door de glanzig groene kleur en de veel mindere beharing dan bij Harig knopkruid is te vinden. De soort is als composiet gemakkelijk te herkennen door de meestal 5 lintbloemen in de hoofdjes en de tegenover elkaar staande bladeren. Dat laatste vind je slechts heel zelden bij planten uit de Composietenfamilie.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Adventieve pioniersoorten uit de Composietenfamilie die een aantal kenmerken hebben die enigszins afwijken van het gros der composieten zijn de Knopkruiden. Hier tonen we Kaal knopkruid, Galinsoga parviflora Cav..

Wat uitzonderlijke eigenschappen zijn de tegenoverstaande bladeren, een kenmerk dat je niet zo heel vaak aantreft in de composietenfamilie. Ook de vorm van de bloeiwijze heeft wel wat van de vertakte bijschermen van de soorten uit de Anjerfamilie. Aan het eind van de takken staan de kleine hoofdjes met composietenbloemen, zowel buisbloemen als een paar, meestal vijf, lintbloemen.

De plant wordt van 15 tot 60 cm groot en hoewel de naam suggereert dat de plant onbehaard is tegenover de andere soort uit het geslacht, Harig knopkruid, vind je toch een lichte aangedrukte beharing tegen de zijtakken in het bijscherm boven in de plant waar de hoofdjes te vinden zijn. Verder naar beneden in de plant wordt de beharing schaarser en zeker in vergelijking met de witviltige beharing van Harig knopkruid lijkt de plant al snel kaal.

De ongedeelde bladeren staan tegenover elkaar en hebben een getande bladrand. Opmerkelijk is dat op de punt van de tanden een bruinkleurig klierpuntje te zien is. Als je goed kijkt zie je dat het het einde van de zijnerf is. Overtollig water kan door deze klieren worden uitgescheiden. We noemen ze hydatoden. Ook is de rand van de bladeren bezet met wat vrijstaande rechte haartjes. We noemen dat gewimperd. Een lichte beharing vind je ook op het oppervlak van de bladeren.

De kleine composietenhoofdjes zijn 5 mm breed. Ze hebben witte lintbloemen die niet vijftandig, maar hooguit drietandig zijn. In het midden staan gele buisbloemen en het pappus bestaat niet uit haren, maar uit schubben. Ze zijn in tegenstelling tot de pappusschubben van Harig knopkruid niet genaald. De op de bloembodem ingeplante bloemetjes staan in de oksel van stroschubben; deze kun je vergelijken met de schutbladeren van bloemen die je wel bij andere families vindt. Deze stroschubben hebben ook weer een opmerkelijk iets: ze zijn opgedeeld in drie delen. We noemen dit drie lobbig tot drie spletig al naar de vorm van de drie delen.  De planten zijn echte zomerbloeiers en ze bloeien vanaf juni tot in de herfst; als de herfst erg zacht is kun je ze ook later in het jaar nog bloeiend aantreffen to zelfs in november en december. Aan de vruchten blijven de zilverige kelkschubben zitten, waardoor de vruchten gemakkelijk blijven hangen aan de vacht van dieren en zo verspreid worden.

Kaal knopkruid is een echte eenjarige pioniersoort die voorkomt op zeer voedselrijke zandige, vochtige tot droge bodems van akkers, moestuinen, bermen en ruderale plekken ook in de stedelijke gebieden. Vooral langs de rand van muren van huizen en stoepranden kun je gemakkelijk Kaal knopkruid in de stad vinden. De eenjarige soort kiemt pas in mei en ontwikkelt een tamelijk uitgebreid wortelstelsel dat niet al te diep in de bodem doordringt.

MM_160115

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Knopkruid - Galinsoga
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.15 - 0.60 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
geel, wit
Bloeiwijzen:
gevorkt bijscherm, hoofdje
Bloemvormen:
lintvormig, buisvormig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
5 vergroeid met elkaar
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
2
Vrucht:
nootje
Zaden:
-
Stengels:
glad, gevuld
Schors:
-
Bladstand:
tegenoverstaand
Bladvormen:
driehoekig, toegespitst, langwerpig
Bladranden:
getand, behaard
Ondergronds deel:
hoofd- en bijwortels
Plantengemeenschappen:

Kaal knopkruid is een zogenaamde adventief soort. Ze is rond 1827 in België aangetroffen en sedert 1863 in Nederland bekend, nadat de soort uit Peru is ingevoerd ten behoeve van de botanische tuinen in Madrid en Parijs. Peru ligt in het noorden van Zuid-Amerika en je kunt deze plantensoort dan ook beschouwen als een invasieve exoot uit het Andesgebergte. Inmiddels is de plant helemaal ingeburgerd en daarom beschouwen we Kaal knopkruid tegenwoordig dan ook als een soort uit onze eigen inheemse flora. De planten zijn ook niet meer weg te denken uit de bebouwde omgeving en je kunt ze dan ook vrijwel overal in de stad vinden, zelfs tussen de stoeptegels langs de muren van huizen en uiteraard ook in bloemperken, moestuinen en op kale stukken bodem, bijvoorbeeld akkers en bermen. Inmiddels is Kaal knopkruid een kosmopoliet.

De plantensoort 'Kaal knopkruid' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Een bijzonderheid zijn toch wel de zilverkleurige schubben die aan de zwartkleurende zaden blijven zitten. Ze zijn te beschouwen als een soort van alternatieve kelkbladen; immers echt harig pappus, zoals we dat vaak vinden bij composietenbloemen als evolutionair analoog van de kelk, is bij de Knopkruiden niet te vinden.

Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Galinsóga parviflóra.

Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Harig knopkruid, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 64.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 604. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 727.

Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1070-1071.

In het Duitse taalgebied: Kleinblütiges Knopfkraut, Korbblütengewächse; Kosmos Naturführer (2017). In Rothmaler, W. (1981) wordt alleen de naam Kleinblütiges Franzosenkraut gegeven.