Grote pimpernel - Sanguisorba officinalis

Een soort van natte hooi- en graslanden is de Grote pimpernel, Sanguisorba officinalis. De planten hebben rozetten van veerdelige bladeren met deelblaadjes van ongeveer 2 cm groot en een groter topdeelblaadje. Aan de stengels staan de geveerde bladeren met kleine steunblaadjes verspreid ingeplant. De bloeiwijzen zijn ronde tot langwerpige aren met roodzwarte regelmatige kleine bloemen. Ze hebben alleen vier bloemdekbladen en zijn tweeslachtig, een duidelijk onderscheid met de Kleine pimpernel.

De meerjarige Grote pimpernel, Sanguisorba officinalis L., uit de Rozenfamilie of Rosaceae, heeft een kruipende vezelige wortelstok, die op de knopen wortelt in de bodem van het grasland waarin de soort staat.

Daarop ontstaan rozetten en in het midden van de rozet stijgt een bloeistengel op die zich naar boven toe vertakt. De stengel is gegroefd en onder aan de voet behaard, maar naar boven toe kaal en glad. Zowel de hoofdstengel als de vertakkingen eindigen in aarvormige bloeiwijzen.

In de rozet staat een aantal geveerde bladeren met zo'n 3 tot 7 paren deelblaadjes en een eindelings deelblad. Dit eindelings deelblad kan groot zijn, groter dan de 2 cm van de andere deelblaadjes. Aan de stengel staan eveneens oneven geveerde bladeren. De deelblaadjes van die bladeren zijn gesteeld en hun bladrand is gezaagd. Deze deelblaadjes zijn meestal minstens 2 cm lang en wat ovaal van vorm. De as van de bladeren is, net als de voet van de stengel, behaard. Voor de rest zijn de planten kaal.

De aren zijn bolrond of langwerpig en bevatten viertallige kleine bloemen die allemaal tweeslachtig zijn. Dit is een gemakkelijk te herkennen verschil met de Kleine pimpernel, die in de aar bovenin alleen stamperbloemen en onder in de aar alleen meeldraadbloemen met heel veel meeldraden heeft. De bloemen van de Grote pimpernel hebben een viertallig bloemdek en geen kroonbladen. De bloemdekbladen zijn donker rood tot zwartrood of roodpaars. In de tweeslachtige bloem vind je, gebruik om dit goed te zien een loep, vier meeldraden en een stijl met bolvormig stempel. Het vruchtbeginsel is met de bloembodem vergroeid en groeit na bestuiving en bevruchting uit tot een kleine schijnvrucht. De bloemen produceren nectar en trekken zweefvliegen aan die voor de bestuiving zorgen.

Grote pimpernel staat in vochtige, tamelijk voedselrijke hooi- en graslanden, maar ook in bermen. We treffen deze soort vooral aan langs de grote rivieren en hun zijrivieren en beken.

MM_201005

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Pimpernel - Sanguisorba
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.25 - 1.25 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
paars, roodpaars
Bloeiwijze:
aar
Bloemvormen:
viertallig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
-
Meeldraden:
4 meeldraden
Vruchtbeginsel:
halfonderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
schijnvrucht
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, gegroefd
Schors:
-
Bladstanden:
rozet, verspreid
Bladvorm:
oneven geveerd
Bladrand:
gezaagd
Ondergronds deel:
kruipende wortelstok
Plantengemeenschappen:

Grote pimpernel was na de laatste IJstijd veel meer verbreid in onze contreien. Het huidige areaal omvat Europa, Azië en Alaska, maar in Scandinavië komt hij helemaal niet voor. In onze contreien is het verspreidingsgebied ook kleiner geworden waardoor het verspreidingsgebied in Nederland niet meer aansluit bij die van België en Duitsland. Dit komt vooral door de toenemende bemesting en verlaging van de waterstand waardoor de soort is teruggedrongen tot waterkanten, de wat hogere beekoevers en uiterwaarden.

De plantensoort 'Grote pimpernel' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Grote pimpernel is de waardplant van twee soorten vlinders, blauwtjessoorten, namelijk Pimpernelblauwtje, Maculinea teleius, en Donker pimpernelblauwtje, M. nausithous, die hun eieren leggen in de aren van de bloeiende planten. Jonge rupsen van deze blauwtjes overwinteren in mierennesten waar ze zich voeden met  mierenlarven en -poppen. Voor het overleven van deze Blauwtjes is het derhalve noodzakelijk dat groeiplaatsen van de Grote pimpernel grenzen aan de biotopen van de steekmiersoorten. Dat is steeds minder het geval, tot 1975 kwamen ze nog voor in het Maas- en Roerdal, waardoor deze Blauwtjes waarschijnlijk voor onze fauna verloren zijn (Weeda, zie bij naslaginformatie). 

Uitgebreidere informatie over de ecologie van de Grote pimpernel en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 75-76.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R.van der (2005) Heukelas' Flora van Nederland, 23ste druk: 384 of met Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 367.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 714.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Sanguisórba officinális

In het Duitse spraakgebied: Grosser Wiesenknopf, Rosengewächse.