Duifkruid - Scabiosa columbaria

Een sierlijke kruidensoort op dijkhellingen en in open graslanden is Duifkruid met zijn vlakke hoofdjes met lila bloemen. Opvallend zijn de zwarte haren die vooral als de bloemen nog niet geopend zijn goed te zien zijn. De bladeren, die tegenover elkaar staan, zijn naar boven toe aan de stengel steeds fijner verdeeld in slippen. De plant is een indicator van kalkhoudende bodem.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Een zeldzame meerjarige kruidensoort uit de Kamperfoeliefamilie of Caprifoliaceae is Duifkruid, Scabiosa columbaria L.. Vroeger werd deze kruidensoort ingedeeld bij de Kaardebolfamilie of Dipsacaceae. Het is een behoorlijk zeldzame soort die je vooral aantreft op bodems waarin kalk zit. Hij komt dan ook voor op kalkgraslanden, zoals we die kennen van Zuid-Limburg en de aangrenzende gebieden, maar ook wel op stijle bermen met een zoomkarakter.

Op de penwortel, die bij oudere planten kan verhouten, ontstaat eerst een rozet met spatelvormige tot liervormige bladeren; dat zijn ingesneden bladeren met een grote eindlob aan de top van het blad. Na enige tijd, dat kan ook na een of twee jaar pas het geval zijn, ontwikkelt zich een stengel. Soms vertakt deze al direct boven de rozet, zodat er meerdere stengels aanwezig zijn.

De ronde stengels van de planten staan rechtop en aan deze stengels staan de bladeren tegenover elkaar en dat leidt ertoe dat naar boven gaand langs de stengel ook gesproken kan worden van een kruisgewijze bladstand. De bladeren zijn behoorlijk verschillend van vorm. Onderaan in de rozet en de stengel zijn ze wat breed met een versmalde voet als steel. Ze hebben een grote eindlob en de bladrand is ingesneden. Je zou ze liervormig kunnen noemen. De volgende bladeren naar boven toe zijn steeds meer ingesneden zodat je ze veerdelig kunt noemen met smalle slippen. Hoe hoger je de plant bekijkt des te minder wordt het aantal bladslippen per blad.

De bloeiwijzen aan het eind van de stengels, die soms ook daar vertakt zijn, lijken heel veel op de hoofdjes van de Composieten, maar als je ze goed bekijkt zie je duidelijke verschillen. Om te beginnen heeft het omwindsel de vorm van een schotel, zoals we dat ook kennen van de Blauwe knoop en de Beemdkroon. Dit vlakke omwindsel of bloembodem bestaat uit smalle slippen waartussen lange en zwarte haren te zien zijn die erg stijf aanvoelen. De kleine bloemen hebben een vergroeide kroon, die uit vijf slippen bestaat. Dat is duidelijk afwijkend van de bloemen van Beemdkroon en Blauwe knoop die een kroon hebben die uit vier slippen bestaat. De buitenste bloemen zijn stralend, waardoor het aanzicht van het hoofdje wordt versterkt. Iedere bloem heeft een buiten- en een binnenkelk, wat een flink onderscheid is met de bloemen van de Composieten, die immers geen kelk in de ware zin des woords hebben. Als schutbladeren vind je stroschubben die op de bloembodem zijn ingeplant. De buitenkelk, die vergroeid is, heeft een zoom. De kelkbladen zijn in het vruchtstadium zichtbaar als vijf stijve purperbruine haren. De vergroeide kroonbladen bestaan uit vijf slippen en de kleur is lila, licht blauw-paars tot roze. Soms zijn de kronen wit van kleur. De zoom en de kelkharen dragen bij aan de verspreiding van de vruchten.

De plant is spaarzaam behaard.

MM_190719

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Scabiosa - Scabiosa
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.25 - 1.00 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleur:
lila
Bloeiwijze:
hoofdje
Bloemvorm:
klokvormig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 vergroeide kroonbladen, 5 onduidelijke kelkbladen
Meeldraden:
4 meeldraden
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
nootje
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, rond
Schors:
-
Bladstand:
tegenoverstaand
Bladvormen:
spatelvormig, oneven geveerd, liervormig
Bladrand:
veerdelig
Ondergronds deel:
penwortel
Plantengemeenschappen:

Duifkruid is een Europese plantensoort met uitzondering van het noorden. Ook het aansluitend deel van West-Azië wordt tot het areaal gerekend. In Nederland tref je de soort vooral aan op rivierdijken en droge hellingen, bijvoorbeeld langs de Gelderse IJssel en in Zuid-Limburg. In België sluit het verspreidingsgebied aan bij Zuid-Limburg.

De plantensoort 'Duifkruid' komt voor in de volgende plantenassociaties:

De bevruchting geschiedt door bijen en vliegen. Om het uitgegroeide bevruchte vruchtbeginsel blijft de buitenkelk met de zoom behouden. Deze vormt met het vruchtje een geheel. De vijf kelkharen blijven ook behouden. Het geheel zorgt voor de verspreiding. De kieming vindt alleen plaats op basische bodem, die voldoende vrij is, zoals dat in een open kalkgrasland het geval is. Is de vegetatie te dicht dan komt er te weinig licht bij het zaad en kan dit niet kiemen. Het zaad blijft niet lang in de zaadbank. Wordt de bemesting te sterk, dan verdwijnt Duifkruid, wat dat aangaat is het een goede monitor van teveel bemesting.

Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Duifkruid verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 288-289.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 582. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 746.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 998-999.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Scabiósa columbária.

In het Duitse taalgebied wordt deze soort Tauben-Skabiose genoemd; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 349. Die Art wird hier zu der Kardengewächse gerechnet.