Zinkviooltje - Viola lutea s. calaminaria

Zinkviooltje is een zeldzame soort die gebonden is aan metaalhoudende bodem, vooral zinkhoudend. De tamelijk grote gele vioolbloemen vallen op en de planten kunnen op een geschikte standplaats als het ware losse zoden vormen door ondergrondse uitlopers. De stengels zijn glad en hol en neigen ernaar om rechtop te staan, maar doen dat vooral door hulp van de omringende plantensoorten. Doordat het milieu dat voor deze planten noodzakelijk is verdwijnt doordat de verontreiniging met metaalhoudend water door milieumaatregelen stopt, wordt de soort steeds zeldzamer.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Zinkviooltje, Viola lutea Huds. subsp. calaminaria (Ginguis) Nauenb., is een ondersoort van Viola lutea (Flora Europea, 1968, deel 2: 280). Alleen deze ondersoort, die aangepast is aan zink in de bodem komt in Nederland nog voor langs de Geul in Zuid-Limburg, en in Kelmis, La Calamine, in de Belgische provincie Luik. De plantensoort is aangepast aan de aanwezigheid van zink afkomstig van de inmiddels gestopte industrie in het voormalige staatje Moresnet. Doordat de aanvoer van zink inmiddels gestopt is, zal de aanwezige hoeveelheid van dit metaal in de bodem steeds minder worden, waardoor het Zinkviooltje op den langen duur gedoemd is te verdwijnen.

Ondergronds heeft Zinkviooltje lange uitlopers waar op enige afstand nieuwe planten boven de grond verschijnen. Zo kan een groep planten als het ware een losse zode vormen in de graslandvegetatie, waarin de soort staat. De tamelijk slappe stengels neigen naar boven toe en leunen veelal op de omringende planten. Aan de holle en gladde stengels staan de bladeren verspreid. De bladeren in het onderste deel van de plant zijn eivormig en verder naar boven meer langwerpig. Ze hebben een gekartelde bladrand. Ieder blad wordt begeleid door twee steunblaadjes aan de voet van de bladsteel op de aanhechtingsplaats aan de stengel. Deze steunblaadjes zijn handvormig en hebben meestal vijf lobben. De middelste kan wat groter zijn dan de vier andere lobben, maar heeft net als de andere lobben een vrijwel gave rand. Dit is afwijkend van de rand van de altijd wat grotere middelste lob van het Driekleurig viooltje, die niet gaaf is maar gelobd.

In de oksels van de bovenste bladeren staan alleenstaande bloemen op lange bloemstelen; er zijn twee onopvallende schubjes als steelblaadjes te zien. De vijf kelkbladen zijn spits en hebben een naar achter stekend gedeelte dat vaak is ingesneden waardoor dit twee of drie lobjes heeft. De spoor is langer dan die naar achteren stekende gedeeltes van de kelkbladen. De vijf kroonbladen zijn geel tot lichtgeel van kleur en hebben bruine strepen, die je als een honingmerk kunt beschouwen. De twee middelste kroonbladen wijzen schuin naar boven en bedekken de onderrand van de twee bovenste kroonbladen. Dit heeft Zinkviooltje gemeenschappelijk met Akkerviooltje, Driekleurig viooltje en Duinviooltje.

Op de rand van de kroonbuis vind je een reeks haren staan die de vijf meeldraden en het bovenstandig vruchtbeginsel met stempel toedekken. Na bestuiving en bevruchting groeit het onderstandig vruchtbeginsel uit tot een doosvrucht die met drie kleppen aan de bovenzijde opent waardoor de ronde bruine zaden hun weg naar buiten kunnen vinden.

MM_230821

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Viooltje - Viola
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.10 - 0.35 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
blauw, geel
Bloeiwijze:
alleenstaande bloem
Bloemvormen:
tweezijdig symmetrisch, met spoor
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 kelkbladen, 5 kroonbladen
Meeldraden:
5 vergroeid met elkaar
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
-
Stengel:
rechtopstaand
Schors:
-
Bladstanden:
verspreid, in losse pollen
Bladvormen:
eirond, lancetvormig
Bladrand:
gekarteld
Ondergronds deel:
met ondergrondse uitlopers
Plantengemeenschap:

Van oorsprong is Zinkviooltje een alpiene plantensoort, die geëvolueerd is doordat in het gebergtegesteente op bepaalde plaatsen metalen, in ons geval zink, aan de oppervlakte komt. Door deze specialisatie aan metaalhoudende bodem in de alpiene regio, is Zinkviooltje ook in staat geweest om zich op met metaal verontreinigde grond te vestigen. Het heeft daarbij een mechanisme ontwikkeld om zink nogal efficiënt buiten de wortels te houden.

Zinkvegetatie

De plantengemeenschap waarin Zinkviooltje en Zinkboerenkers de meest opvallende plantensoorten zijn naast bijvoorbeeld Engels gras, maar dan wel gespecialiseerde vormen, en Blaassilene, al deze plantensoorten zijn te vinden in onze website Flora van Nederland, is een bijzondere variant van de Associatie van Schapengras en Tijm, 14Bb1 of r14Bb1, die in het oosten en noorden van Nederland en op een enkele plek in de duinen behoorlijk verbreid is. De variant waar wij ons hier toe beperken staat onder invloed van metaalhoudende, met name Zinkhoudende, bodems die in het Geuldal te vinden zijn daar waar de Geul regelmatig de graslanden overstroomt en metaal-, resp. zink-houdend slib afzet. Deze metalen waren afkomstig van de Ertsmijnen in Moresnet. Nu de mijnbouw daar al sedert jaren is stilgelegd, wordt het Geulwater steeds schoner en metaalvrij. Voor de kwetsbare gebieden in het Geuldal kan dit tot gevolg hebben dat de variant van de Associatie van Schapengras en Tijm zich steeds minder goed kan handhaven zonder menselijke ingreep, bijvoorbeeld in de vorm van het aanbrengen van metaal- en Zink-houdend slib. Nog rijkelijk is deze plantengemeenschap te vinden op industrieterreinen waar metaalindustrie plaatsvindt of plaatsvond, zoals bij de metaalnijverheid rond Luik en de Ourthe. Wanneer je in deze variant geïnteresseerd bent is het dan ook aan te raden om wat verder naar het zuiden te kijken in Wallonië en de Borinage.

Op de nog bestaande en verlaten industrieterreinen van metaalverwerkende industrieën in het industriegebied rond de stad Luik kun je de soort dus nog veelvuldig vinden, soms gewoon langs de muren van voormalige fabrieken die we nu rekenen tot ons industriële erfgoed. Onze opnamen van Zinkviooltje hebben we in het voormalige Luikse metaalindustriegebied gemaakt. Uiteraard laten we de kwetsbare plaats langs de Geul in Zuid-Limburg met rust.

De plantensoort 'Zinkviooltje' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Kleurvarianten

De meestvoorkomende bloemkleur van Zinkviooltje is geel, maar er kunnen ook exemplaren met paarse of blauwe kroonbladen gevonden worden, onder meer in gebieden langs de Ourthe in de Belgische Ardennen.

Bescherming

Zinkviooltje was een door de flora en faunawet wettelijk beschermde plant tot 2017 en is vanaf 2017 beschermd door de wet natuurbescherming.

Zink

Metalen in de bodem zijn een gevolg van mijnbouw en zware industrie. De mens heeft in de loop van zijn bestaan ontdekt hoe je metalen kunt winnen uit de aanwezige ertsvoorraden. Eerst door oppervlakkige winning in dagbouw, later ook in ondergrondse mijnen. De vondst van grote hoeveelheden Zink net ten zuiden van onze landsgrens, die na de scheiding tussen Nederland en België ontstaan is, heeft zelfs ertoe geleid dat er een apart staatje gecreëerd is dat ingeklemd lag tussen Nederland, België en Pruisen. Dit zelfstandig staatje Moresnet heeft 100 jaar bestaan, zodat geen van de drie aangrenzende staten, die alle een oog hadden op de rijke Zinkertsvoorraden, het gebied kon claimen. Pas na de Eerste Wereldoorlog is een einde gekomen aan deze situatie en werd Moresnet Belgisch. Het Zink in het afvalwater dat door de Geul werd afgevoerd heeft ervoor gezorgd, dat ten noorden van de landsgrens in Zuid-Limburg zich de zogenaamde Zinkflora, een speciale variant van de Associatie van Schapengras en Tijm, kon ontwikkelen.

Uitgebreidere informatie over de ecologie van Zinkviooltje en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 201-202.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 341. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 432.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 550.

Flora Europea, 1968, deel 2: 280.

Schaminée, J., Sýkora, K., Smits, N. en Horsthuis, M., 2010, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij Veldgids nr 25, pp. 201-202; en Schaminée, J., Haveman, R., Hennekens, S., Horsthuis, M., Janssen, J., Ronde, I. de, Smits, N. en Sýkora, K., 2022, Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, KNNV Uitgeverij, 3e druk, pp. 204-205.

Bongers, M.G.H. en Govers, A.A.M.(1985) in Publicaties NHGL: Het dal van de Hohn; Vegetatie en bodem van een natuurgebied in Noordoost-België. pp. 1-44.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Vióla lutéa subsp. calaminária