Turkse lelie - Lilium martagon

Turkse lelie, Lilium martagon herken je aan de in kransen staande bladeren aan de rechtopstaande stengel. Ook de bloemen zijn kenmerkend door hun donkere kleur: roodachtig tot purper met donkere vlekken. Ze knikken. Ze worden wel in tuinen aangeplant en zijn ook vaak in de parken van buitengoederen en stinzen te vinden. Vandaaruit kunnen ze verwilderen en in onze schaarse natuur terechtkomen.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Turkse lelie, Lilium martagon L., uit de Leliefamilie of Liliaceae,  is een plantensoort die wij vooral kennen als aangeplante soort in tuinen en parken van landgoederen. In meer bergachtige gebieden in het midden van Europa komt de soort ook als wilde inheemse plantensoort voor en valt op door zijn knikkende bloemen. In onze contreien, bijvoorbeeld in het Renodunaal district, dat is het duingebied van Holland en Zeeland, kun je de soort verwilderd aantreffen.

Op de ondergrondse bol met zijn bijwortelstelsel ontwikkelt zich een rechtopstaande stengel. Deze is stevig en enigszins kantig. De parallelnervige bladeren zitten vooral in het middendeel van de stengel in kransen van 4 tot 9 bladeren bijeen. Daarboven en onderaan zitten een paar bladeren verspreid aan de stengel. De bladeren zijn langwerpig en hebben een gave rand.

Boven aan de stengel staat een aantal bloemen, ieder in de oksel van een schutblad dat veel kleiner is dan de stengelbladeren. De bloemen gaan knikken als de bloemknoppen zich ontvouwen. Iedere bloem heeft twee kransen van 3 bloemdekbladen die vrijstaand zijn. Terwijl de bloemen naar beneden knikken vouwen de bloemdekbladen zich naar boven toe, waardoor de trompetvormige bloemen wel heel gemakkelijk te herkennen zijn. De kleur van de bloemdekbladen is roodachtige tot purper en ze zijn bedekt met donkere vlekken. De bloemdekbladen zijn in het midden gegroefd en hebben daarbij ook nog gewimperde groeven die je kunt beschouwen als honingmerk. De zes meeldraden zie je in een geopende bloem naar beneden hangen en de helmknoppen, rood van kleur, zitten in het midden verbonden aan de helmdraden. Een kenmerk dat Lelies onderscheidt van Tulpen. Uit het bovenstandig vruchtbeginsel met stijl en stempel, ontwikkelt zich een doosvrucht.

MM_231002 

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Lelie - Lilium
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.25 - 1.00 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
purper, rood
Bloeiwijze:
alleenstaande bloem
Bloemvormen:
drietallig, regelmatig, trechtervormig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
3 bloemdek (kelkbladen), 3 bloemdek (kroonbladen)
Meeldraden:
6 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, behaard, gevuld
Schors:
-
Bladstanden:
verspreid, in kransen
Bladvorm:
langwerpig
Bladrand:
gaaf
Ondergrondse delen:
bijwortelstelsel, bol
Plantengemeenschap:

Het areaal of verspreidingsgebied van Turkse lelie omvat het midden van Europa en het noorden van Azië. Vooral in bergachtige gebieden, zoals de Alpen, komt de soort als inheemse wilde plantensoort voor; in de Franse Alpen hebben we het beeldmateriaal van Turkse lelie verzameld. In onze contreien wordt de soort vooral aangeplant en kan als tuinplant toch wel eens verwilderen en houdt soms stand, zoals op een klein aantal plaatsen in de kalkrijke duinen van Zeeland en Holland bezuiden Bergen. Dat is dicht bij een aantal landgoederen.

De plantensoort 'Turkse lelie' komt voor in de volgende plantenassociaties:

De 6 stuifmeel bevattende grote helmknoppen zijn naar binnen gekeerd, naar de stamper toe.  Deze produceren naast pollen een olie-achtige geel oranje substantie die plakkerig is. De bloemen verspreiden 's avonds een geur. Ieder bloemdekblad (bloemblad) produceert in een plooi aan de onderkant van het blad nektar, deze groef wordt door haren gemaskeerd. Omdat de bloemen hangen en de nektargroef moeilijk bereikbaar is kunnen vooral Pijlstaartvlinders en Uilvlinders, met een lange tong, bij de nektar. Daarbij wordt het plakkerige stuifmeel als massa op kop en lijf van deze vlinders afgezet. Bij een bezoek aan een andere plant kan stuifmeel op de stamper (stempel) worden afgezet. Zelfbestuiving is mogelijk maar wordt (deels?) geblokkeerd door incompatilibiteit (zelf-steriliteit) vaak doordat de plant het 'eigen' stuifmeel herkent en de pollenbuizen die voor de uiteindelijke bevruchting moeten zorgen veel langzamer de stijl in groeien dan de pollenbuizen van 'vreemd' stuifmeel.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 100. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 122.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 323.

Dieter Hess (2001) Alpenblumen. Verlag Eugen Ulmer GmbH, Stuttgart. p.485-459, nr 254, Türkenbund.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Lílium mártagon