Schubvaren - Asplenium ceterach

Schubvaren, Aspenium ceterach, is een zeldzaam voorkomende varen die vooral op oude muren in de stedelijke omgeving te vinden is. De in een rozet staande lancetvormige bladeren zijn veerdelig, waarbij de bladdelen links en rechts van de bladspil elkaar afwisselen. De bovenzijde is groen en aan de onderzijde ontwikkelen zich de sporenhoopjes die door uitgroeiende vliezen of schubben worden overdekt.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Schubvaren of Asplenium ceterach L. is een in Nederland en België erg zeldzame, meerjarige varen. Waar zij voorkomt, onder andere op oude muren in het Zuid-Limburgse, is het wel een van onze fraaiste soorten. Als lid van de Aspleniaceae of Streepvarenfamilie heeft ook deze varen aan de onderkant van het blad lijnvormige sporenhoopjes of sporangiën, die bij deze soort vanaf een zijde met een dekvlies overgroeid zijn. Dit is vanwege de bedekking met bruinige tot strokleurige schubben echter alleen in een vroeg ontwikkelingsstadium te zien. Het zal niet verbazen dat deze plant daaraan, namelijk aan de bedekking met schubben, zijn Nederlandse naam ontleed.

De plant draagt bundels van bladeren die aan een korte, overblijvende wortelstok groeien en in een rozet staan. Veel Schubvarenplanten hebben een diameter van 20 tot 30 cm, waarbij de langste bladeren 20 cm kunnen bereiken.

Het blad is veerdelig en in omtrek lijn- lancetvormig maar ook een beetje elliptisch tot enigszins ovaal. De bladsteel is naar de wortelstok toe zwart van kleur en naar boven toe groen. Aan de bladstelen zitten in het onderste deel aan de steel kleine vliezige schubben. Aan de rand van de bladdelen zitten eveneens schubjes en ook boven op de bladspil zie je wittige vliezige schubjes. De schubben die de sporenangiën aan de bladonderzijde uiteindelijk bedekken zijn groot en vormen niet alleen een groot vliezig aanzicht maar de vliesjes steken ook onder de bladrand uit. Ze spelen ook een vertragende rol bij de verdamping door het blad.

Schubvaren neemt steeds meer toe in de stedelijke omgeving en de zuid-europese soort breidt zich door het warmere klimaat vooral uit in de opwarmende steden. 

MM_250715

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Streepvaren - Asplenium
Plantvorm:
sporenplant
Plantgrootte:
0.10 - 0.30 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
bruin, strokleurig
Bloeiwijze:
sporenkapsel
Bloemvorm:
nvt
Bloemtype:
-
Bloembladen:
-
Meeldraden:
-
Vruchtbeginsel:
-
Stijlen:
-
Stempels:
-
Vrucht:
-
Zaden:
-
Stengel:
-
Schors:
-
Bladstand:
wortelstandig, rozet
Bladvormen:
lancetvormig, langwerpig, veerdelig
Bladranden:
gaaf, gewimperd
Ondergronds deel:
wortelstok
Plantengemeenschap:

Schubvaren is een Mediterrane soort die in onze contreien de noordgrens van zijn areaal bereikt. Opmerkelijk is de gestage uitbreiding in noordelijke richting als gevolg van de klimaatverandering waardoor onze stedelijke milieus steeds warmer worden. Daardoor wordt het microklimaat voor deze soort steeds beter. Ons beeldmateriaal is opgenomen in de Franse Alpen, waar de soort op natuurlijke groeiplaatsen, als rotsen, te vinden is.

De plantensoort 'Schubvaren' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Was een door de flora en faunawet wettelijk beschermde plant tot 2017 en is vanaf 2017 beschermd door de wet natuurbescherming.

De vele schubben dragen bij aan de waterhuishouding van de plant enerzijds door verdamping te beperken en anderzijds door bij sterke neerslag het blad te beschermen tegen te snelle opname van water.

Meer informatie over de ecologie van Schubvaren en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 38

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 67-68. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 73-74.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 164; in deze Flora luidt de wetenschappelijke naam Ceterach officinarum.

Haveman, R. et al. (2021) Nova Flora Neerlandica, deel 1 Wolfsklauwen, Biesvarens, Paardestaarten en Varens. KNNV Uitgeverij: 134-138.

Denters, T.  (2020) Stadsflora van de Lage Landen, Fontaine Uitgevers: 271.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Asplénium céterach