Kanariezaad - Phalaris canariensis

Kanariezaad is een gras met een heel opvallende eivormige bloeiwijze, een aar. Met name door de kleur van de kelkkafjes: wit met groene strepen, valt dit gras snel op. Het ziet er dan sierlijk uit. Het maakt eigenlijk geen deel uit van onze wilde inheemse flora, maar het kiemt uit weggegooid vogelzaad en kan dan verwilderen.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Een opvallend, éénjarig gras is Kanariezaad, Phalaris canariensis L. uit de Grassenfamilie of Poaceae. Het is een gras dat kiemt uit weggegooid vogelzaad en op die manier wel eens aan te treffen is in bermen en op ruderale plekken of randen van struikgewas en door verwildering aan te treffen is. Het houdt niet lang stand en is nog niet ingeburgerd in onze wilde flora.

Het gras kan tot zo'n 70 tot 75 cm hoog worden. Het heeft een ronde stengel met knopen, is niet behaard en op de overgang van bladschede naar bladschijf staat een vliezig tongetje van 2 mm. De lijnvormige bladeren zijn tamelijk lang, hebben een brede bladvoet, die je net geen oortjes kunt noemen en de bladeren draaien een beetje om hun lengteas, waardoor ze over een grote lengte de onderkant naar boven keren. De schede van het blad is opgeblazen, dat wil zeggen dat hij niet strak om de stengel zit, maar er ruim omheen staat.

Aan de top van de stengel staat de bloeiwijze. Deze heeft de vorm van een ei, soms een wat lang gerekt ei. Het is een aarvormige bloeiwijze die soms ook wel als aarpluim wordt aangeduid. De grasbloemen vallen op door hun grote kelkkafjes, die wit vliezig van kleur zijn maar sterk afgetekende groene halfmaanvormige strepen hebben. Op de rug van de keklkafjes staat een vliezige rand. We noemen dat gekield. Daardoor hebben deze bloemen in de aar een opvallend uiterlijk. Binnen de relatief grote kelkkafjes staan twee veel kleinere kroonkafjes.

Ondergronds vind je alleen een bijwortelstelsel en je kunt het gras derhalve gemakkelijk uit de grond trekken.

MM_200607

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Kanariegras - Phalaris
Plantvorm:
gras
Plantgrootte:
0.15 - 0.75 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
groen, wit
Bloeiwijzen:
aar, pluim
Bloemvorm:
grasbloem
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
-
Meeldraden:
-
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
-
Stempels:
-
Vrucht:
graanvrucht of korrel
Zaden:
-
Stengels:
hol tussen de knopen, rechtopstaand, rond
Schors:
-
Bladstand:
in rijen
Bladvorm:
lijnvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
bijwortelstelsel
Plantengemeenschap:

Kanariezaad heeft als verspreidingsgebied het westelijk deel rond de Middellandse Zee en komt in onze contreien alleen maar voor als vogelzaad terecht is gekomen op de grond. als je naar de verspreidingskaart van Kanariezaad in Nederland kijkt, valt direct op dat de vindplaatsen vooral gelegen zijn in de stedelijke omgeving. Typisch de plek waar mensen vogelvoer aanbieden in de wintertijd. 

De plantensoort 'Kanariezaad' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Kanariezaad is een gras van droge standplaatsen. Binnen het geslacht Kanariegras kennen we een tweede soort, Rietgras, die een heel ander  ecologisch spectrum heeft en te vinden is in de oeverzone van sloten, plassen en rivieren. Rietgras is een inheemse wilde grassoort; dat kan van Kanariezaad nog lang niet gezegd worden.

Nog meer informatie over de ecologie van Kanariezaad en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 5: 187-189.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Duistermaat, L (2020) Heukels'flora van Nederland, 24ste druk: 247.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 270.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Phaláris canariénsis.

IN het Duitse taalgebied luidt de naam Echtes Glanzgras, Kanariengras of Glanz; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 567.