Video Determinatie

Gele kamille - Anthemis tinctoria

Met zowel gele lintbloemen als buisbloemen valt Gele kamille, Anthemis tinctoria, op. Daar komen de fijnverdeelde slipvormige geveerde bladeren bij die wel wat lijken op de fijnverdeelde bladeren van andere Kamillesoorten. De planten die door ondergrondse wortelstokken in groepen groeien, kunnen behoorlijk groot worden. Ze missen de geur van Echte kamille.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Omdat de lintbloemen geel zijn, denk je wellicht bij het zien van de Gele kamille misschien niet direct aan een plantensoort die veel kenmerken gemeenschappelijk heeft met een aantal kamilles. Maar Gele kamille, of Anthemis tinctoria L., uit de Composietenfamilie of Asteraceae, komt systematisch wel degelijk dicht in de buurt van andere kamilles. De plant is minder algemeen dan de Echte kamille of Reukeloze kamille en lijkt door zijn bloemhoofdjes ook wel wat op Heelblaadjes.

Het is een overblijvende, meerjarige en viltig behaarde plant, die een overwinterend stelsel van wortelstokken heeft. Uit deze wortelstokken komen de rechtopstaande stengels tevoorschijn waaraan de veerdelig en in slippen verdeelde bladeren verspreid staan. De bladeren lijken wel wat op de fijnverdeelde bladeren van Reukeloze kamille, Schijfkamille en Echte kamille. Bovenaan de stengels staan de hoofdjes.

Op de hoofdjes staan in het midden gele buisbloemen en aan de rand van de bloembodem staan gele lintbloemen. Als je een hoofdje verticaal doorsnijdt zie je dat de bloembodem een lichte koepelvorm heeft, maar niet hol is. Op de bloembodem staan de vele kleine composietenbloemen en met wat geluk kun je ook de stroschubben zien; dit laatste vooral na de bloei en nadat de zaden uit de hoofdjes zijn verdwenen. Deze stroschubben zijn wellicht analoog aan schutbladeren die bij elke afzonderlijke bloem staan. Deze stroschubben zijn een belangrijk kenmerk om het geslacht Schubkamille, waartoe Gele kamille behoort, te onderscheiden van de geslachten Kamille en Klierkamille, waartoe Echte respectievelijk Reukeloze kamille behoren. Deze missen stroschubben op de bloembodem.

Een harig pappus ontbreekt, maar op het bovenstandig vruchtbeginsel van de buisbloemen staat een soort kroontje dat later terug te vinden is op het vierkante nootje. Dat nootje heeft vleugelranden op de vier ribben.

MM_190726

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Schubkamille - Anthemis
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.25 - 0.70 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleur:
geel
Bloeiwijze:
hoofdje
Bloemvormen:
composietenbloem, lintvormig, buisvormig
Bloemtype:
eenslachtig en/of tweeslachtig
Bloembladen:
5 schubben, 5 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
5 vergroeid met elkaar
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
nootje
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, behaard
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvormen:
ingesneden, veerdelig
Bladranden:
veerspletig, gezaagd
Ondergronds deel:
rhizoom/ wortelstok
Plantengemeenschappen:

Gele kamille tref je aan op open en droge grond langs spoorwegen en emplacementen. Ook op zandvlaktes kun je de soort vinden net als op oude muren. 

De plantensoort 'Gele kamille' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Er kunnen hybriden ontstaan met diverse andere Kamilles.

Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Gele kamille, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 68

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 605. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 716-717.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1073.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Ánthemis tinctória.

In het Duitse taalgebied heet de soort Färber-Hundskamille; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 429.