Witte rapunzel - Phyteuma spicatum

Witte rapunzel, Phyteuma spicatum, is in bloei goed te herkennen aan de dicht aarvormige bloeiwijze aan de top van de rechtopstaande stengel. De bloemvorm is heel speciaal. Aanvankelijk zijn de kroonbladen vergroeid als een smalle kromme buis, na enige tijd splijten de vijf kroonbladen in het onderste deel van de bloem en vormen een soort open lantaarntje. Het bovenste deel van de kroon blijft echter vergroeid en de stijl steekt met de twee stempels door de opening aan de top naar buiten. De kleur van de bloemen is wit tot lichtgeel. Bij deze planten hebben we altijd te doen met de ondersoort 'spicatum'.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

In de video van de Zwartblauwe rapunzel wordt ook de Witte rapunzel voorgesteld. Ga daarvoor naar het plantenpasoort van de Zwartblauwe rapunzel via www.floravannederland.nl/planten/zwartblauwe_rapunzel.
De Witte rapunzel, Phyteuma spicatum L., uit de Klokjesfamilie of Campanulaceae valt in bloei direct op door zijn uitzonderlijke bloeiwijze. Het is een soort die vanwege zijn zeldzaamheid op de Rode lijst staat.

De bloeiwijze doet niet direct denken aan soorten als Grasklokje of Rapunzelklokje, maar bij nadere beschouwing van de details van de plant is duidelijk dat de soort veel kenmerken gemeenschappelijk heeft met soorten uit de Klokjesfamilie.

Zo lijkt de korte wortelstok, net als die van Rapunzelklokje, een beetje op een raapje, vandaar de Nederlandse naam. Deze korte, knolvormige wortelstok, die vroeger ook wel werd gegeten, bevat in de winter de opgeslagen reserves van deze meerjarige planten. Op de wortelstok ontwikkelt zich na de winter een aantal rozetbladeren. Deze zijn lang gesteeld en hebben een hartvormige voet. Ze zijn breed eirond tot langwerpig lancetvormig en hebben een gekartelde rand. Hoger aan de stengel, die voorzien is van duidelijke ribben, maar glad aanvoelt en kaal is, worden de verspreid staande bladeren steeds smaller en de steel steeds korter, zodat de bovenste bladeren smal langwerpig en zittend zijn. De rechtopstaande stengel zorgt ervoor dat de plant tot ruim 75 cm hoog kan worden tussen de rest van de meestal grazige of kruidige vegetatie.

De bloeiwijze aan de top van de stengel bestaat uit een aar met dicht op elkaar staande bloemen met een onderstandig vruchtbeginsel. Dit staat direct op de as van de bloeiwijze; een aparte bloemsteel onder dit vruchtbeginsel is niet of nauwelijks te ontdekken. Op de rand van het onderstandig vruchtbeginsel zijn vijf smalle kelkslippen ingeplant. De witte tot geelachtig witte kroonslippen vormen in eerste instantie een kromme gesloten buis. Na korte tijd splijten de kroonslippen in het onderste deel van de bloem uiteen, zodat een soort lantaarntje ontstaat. De helmknoppen van de vijf meeldraden rijpen het eerst en staan met hun binnenkant gericht tegen de stijl. Aan de stijl zitten haartjes waaraan het pollen blijft plakken. Daarna schuift de stijl door een opening aan de top van de kroonbuis naar buiten en neemt het pollen mee dat aan de buitenkant van de stijl plakt. Pas als de stijl buiten de kroonslippen uitsteekt vouwen de twee stempellobben zich open en worden dan ontvankelijk voor pollen. De tweeslachtige bloemen zijn dus eerst in de mannelijke en later pas in de vrouwelijke fase. We noemen dit protandrische (proto = grieks voor 'eerst'; anèr = grieks voor 'man') bloemen.

Na bestuiving en bevruchting door insecten, waaronder hommels, zoals in de video getoond wordt, groeit het vruchtbeginsel uit tot een doosvrucht. In dit stadium laten ook de kroonslippen helemaal los, zodat alle bloemonderdelen vrijelijk op het vruchtbeginsel staan. De insecten worden aangetrokken door nectar die onder in de bloem wordt afgescheiden en die te bereiken is via de 'lantaarnspijlen van de bloemkroon. Als de hommel de verende bloemkroon indrukt, wrijft de top van de buis over de buitenkant van de stijl waarop pollen plakt. Dat valt dan naar beneden en komt op de rug van het insect terecht, die het meeneemt naar een bloem die in het vrouwelijk stadium verkeert.

Naast deze ondersoort 'spicatum', is er ook een tweede ondersoort 'nigrum'. Deze heeft een paars-zwarte, donker blauwe bloemkleur en enigszins afwijkende kenmerken aan de rand van de wortelrozetbladeren.

MM_141206, gewijzigd 210430

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Rapunzel - Phyteuma
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.20 - 0.75 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
wit, witachtig
Bloeiwijze:
aar
Bloemvormen:
buisvormig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 kelkslippen, 5 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
5 meeldraden
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
2
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, kantig
Schors:
-
Bladstanden:
wortelstandig, rozet, verspreid
Bladvorm:
-
Bladrand:
-
Ondergronds deel:
knol
Plantengemeenschappen:

In Nederland is Witte rapunzel weinig algemeen en komt derhalve slechts in een beperkt aantal plantengemeenschappen voor en wel hier en daar over het land verspreid, voornamelijk in onze duinen en in de Limburgse Eiken-Haagbeukenbossen.

De plantensoort 'Witte rapunzel' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Als je de bloemen van de Witte rapunzel bekijkt, met name de manier waarop de stijl tussen de helmknoppen naar boven schuift en boven de top van de kroon uitkomt en de stempels zich open vouwen, dan lijkt dit erg veel op de bloemen van de Composieten. In de praktijk blijkt dat er gemakkelijk kruisingen optreden tussen de verschillende soorten Rapunzels.

De naam Phyteuma stamt uit het Grieks en is afgeleid van het werkwoord Phuteuó hetgeen Planten, telen betekent. Zodoende is Phyteuma zoveel als de Plant . De soortnaam spicatum wil zeggen 'met een aar' (met dank aan Jan van Twisk).

Duits: Rapunzel

Engels: Rampion

Frans: Raiponce

Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van de Witte rapunzel, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 17-20.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 584, waarin de wetenschappelijke naam Phyteuma spicatum subsp. spicatum gebezigd wordt. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland: 733.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 965-966.

Schaminée, J., Sykora, K., Smits, N. en Holthuis, M. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland. KNNV Uitgeverij, Veldgids 25, 1e druk, pp. 399-401.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Phytéuma spicátum.

In het Duitse taalgebied: Ährige Teufelskralle, Glockenblumegewächse.