Klein warkruid - Cuscuta epithymum

Een echte parasiet op andere plantensoorten zoals heide of bremsoorten, maar ook op Grote tijm is Klein warkruid, Cuscuta epithymum. Je herkent de soort aan de lange dunne stengels die als een wirwar tussen de onderdelen van de waardplant lijken doorgeweven. Aan die dunne een beetje rood aangelopen stengels zitten geen bladeren en de kluwens van kleine bloemen zitten in de oksels van schubben. Door de windende stengels kunnen Warkruiden hun waardplant zelfs verstikken en heten uit dien hoofde Duivelsnaaigaren, een heel toepasselijke naam.

Klein warkruid, Cuscuta epithymenum  (L.) L., uit de Windefamilie of Convolvulaceae, was vroeger in een eigen familie ondergebracht, namelijk de Cucutaceae. Warkruiden zijn in een vegetatie te herkennen aan de vele draadvormige en sterk vertakte dunne stengels, die zich winden om andere planten. Vanwege de dunne draadvormige stengels worden deze planten ook wel in de volksmond Duivelsnaaigaren genoemd.

Het eenjarig Klein warkruid kiemt in het late voorjaar. Het kiemplantje heeft een kleine wortel en een stengel die door een draaiende beweging te maken zoekt naar houvast aan een andere plant in de directe omgeving. Vindt de stengel zo'n plant en is dat een van de waardplanten, zoals een bremsoort of Grote tijm, dan boort zich vanuit het stengeltje een soort van zuignapje of -orgaantje in die waardplant en tapt dan de vaten van die waardplant af. Deze zuigorgaantjes noemen we hautoriën. Daarna sterft het kleine worteltje en het onderste deel van de stengel af en je kunt dan stellen dat de plant in een andere plant, de waardplant, wortelt. Warkruiden hebben nauwelijks chlorophyl en ze zijn daarom voor vrijwel hun hele stofwisseling afhankelijk van de planten waarop ze parasiteren.

De lange liggende en klimmende of windende stengels vormen hele netwerken die tot zelfs meerdere meters in de vegetatie omhoog kunnen klimmen. De dunne stengels hebben meestal een rode kleur, maar kunnen ook enige zweem van groen vertonen door het weinige chlorophyl. De stengels zijn behoorlijk elastisch want ze kunnen strekkingsgroei van de waardplant uitstekend verdragen. Uitrekking tot wel 10 % van hun totale lengte is geen probleem.

Bladeren ontbreken, slechts kleine schubjes zijn hier en daar te vinden. In de oksels van dergelijke schubvormige schutbladen ontstaan bolvormige of hoofdjesachtige kluwens van dicht op elkaar zittende bloemen.

De bloem van Klein warkruid is vijftallig, maar ook viertallige bloemen kun je vinden in de kluwens. De kelkbladen zijn vergroeid, maar de separate kelkslippen zijn goed te onderscheiden, omdat deze redelijk diep zijn ingesneden. Ook de kroonbladen zijn vergroeid met elkaar en vormen in eerste instantie een buis- tot klokvomige bloem. De kleur is aanvankelijk lichtrood of vuilwit. Later krijgt de bloem meer de vorm van een klok en wordt vleeskleurig. De driehoekige kroonslippen slaan dan verder open. De meeldraden staan op de kroon ingeplant zodanig dat ze tussen de kroonbladen staan. Onder de helmknoppen zijn de zogenaamde kroonschubben zichtbaar; ze staan tegen de kroon en hebben een afgeronde vorm als een soort slinger. Op het bovenstandig vruchtbeginsel staan twee stijlen met ieder een draadvormig stempel. In de nog jonge en open bloem is goed te zien dat de stijlen met stempels langer zijn dan het bovenstandig vruchtbeginsel en zelfs buiten de kroonbuis uitsteken. De vrucht springt met een deksel open.

MM_210918

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Warkruid - Cuscuta
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.25 - 0.60 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
rood, witachtig
Bloeiwijze:
kluwen
Bloemvormen:
klokvormig, buisvormig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 kelkslippen, 5 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
5 vergroeid met de kroonbladen
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
2
Stempels:
2
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
-
Stengels:
rood aangelopen, klimmend, windend
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvorm:
schubvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
haustoriën
Plantengemeenschappen:

Klein warkruid heeft een areaal dat Europa en het westen van Azië omvat. Ook het Atlasgebergte in het noorden van Afrika behoort tot dit areaal. Het meest parasiteert Klein warkruid op laag blijvende vegetatie van droge heide en schraalland. Jonge Struikheiplanten worden graag als gastheer gebruikt. Door vergrassing en veroudering van heides gaat de soort dan ook achteruit. Na plaggen of heidebrand, als zich jonge heide opnieuw ontwikkelt, heeft Klein warkruid goede kans om zich te vestigen.

De plantensoort 'Klein warkruid' komt voor in de volgende plantenassociaties:

duivelse planten

Warkruiden hebben een parasiterende leefwijze en verstikken soms hun gastheerplanten. deze eigenschap in combinatie met de draaddunne stengels, die zich overal om de gastheer heen winden en bij groei van d egastheer nog flink kunnen uitrekken, leidt ertoe dat de gastheer nogal eens overlijdt. Deze eigenschappen riepen bij de mensen vroeger natuurlijk bovenwereldse ideeën op, waardoor deze Warkruiden beschouwd werden als breiwerken van de duivel. Vandaar de volksnaam Duivelsnaaigaren, die zelfs in sommige flora's als officiële naam wordt gebezigd voor Klein warkruid (Heukels, 20ste druk (1983): 301-302). 

Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Klein warkruid verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 116.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 488. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 600.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 831.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Cuscúta epíthymum

In het Duitse taalgebied: Gewöhnliche Thymian-Seide, Seidengewächse; Kosmos Naturführer (2017). Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora vermeldt de Duitse naam Quendel-Seide.