Video Determinatie

Wilgenroosje - Chamaenerion angustifolium

Een tijdens de bloei heel opvallende plantensoort die goed te herkennen is is Wilgenroosje, Chamaenerion angustifolium. De rechtopstaande planten hebben aan de top een trosvormige bloeiwijze die spits toeloopt. De kleur van de bloemen is purper of paarsrood. De aparte bloemen in de tros zijn enigszins tweezijdig symmetrisch doordat de bovenste twee kroonbladen wat kleiner zijn dan de onderste twee. De verspreid staande bladeren zijn smal en lancetvormig en lijken sterk op de bladeren van Wilgen.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Als je in het landschap in de zomer een grote groep planten ziet staan met purperen bloemen die de top van de stengel bekronen is dit vaak het Wilgenroosje, Chamaenerion angustifolium (L.) Scop. uit de Teunisbloemfamilie.

Deze meerjarige planten vormen door het bezit van een ondergrondse wortelstok grote groepen. Uit de wortelstok komen de rechtopstaande stengels te voorschijn. De tamelijk lange, smalle, lijn- tot lancetvormige bladeren staan verspreid aan deze stengels. De bladeren lijken heel erg op die van wilgen als de Schietwilg of de Katwilg. Dat is dan ook goed terug te vinden in de Nederlandse naam. De rand van de bladeren is gaaf tot heel weinig getand.

Aan de top van de stengels staan de trossen met bloemen. Zo'n tros loopt naar boven toe spits uit en de verspreid staande bloemen bloeien van beneden naar boven. Onder elke bloem staat een klein schutblad. De bloeiende bloemen zijn tamelijk groot, 2-3 cm in doorsnede. Ze buigen tijdens de bloei naar opzij, zodat je tegen de bloemkroon aankijkt. Als je tegen de bloemkroon aan kijkt zie je dat de bovenste twee kroonbladen wat anders van vorm zijn zijn dan de onderste twee. De bloemen zijn daardoor tweezijdig symmetrisch. Het zijn zogenaamde protandrische bloemen, dat betekent dat de bloemen eerst in de mannelijke fase zijn. De meeldraden steken tot buiten de bloem en hebben dan rijpe helmknoppen die open gaan en pollen vrijgeven. Bezoekende insecten krijgen dat pollen mee. Enige tijd later komen de bloemen in de vrouwelijke fase. Dan zijn de vier stempellobben open gevouwen en ontvankelijk voor pollen. Een insect dat eerder een mannelijk bloeiende bloem bezocht heeft geeft dan wat pollen af aan de stempellobben. Daarna kan bevruchting plaatsvinden en groeit het vruchtbeginsel uit tot een vrucht waarin de zaden rijpen. Als deze rijp zijn opent zich de vrucht en komen de zaden met hun zaadpluis te voorschijn. Door dit pluis kunnen de zaden goed door de lucht zweven en behoorlijk grote afstanden afleggen.

Wilgenroosje is een pioniersoort die vooral goed gedijt op zandige, tamelijk vochtige bodem die behoorlijk humeus en mineraalrijk is, bijvoorbeeld doordat een stuk bos is afgebrand, of op plekken waar door kap een snelle omzetting van organisch materiaal heeft plaatsgevonden onder invloed van plotselinge sterke lichtinval. Ook op omgewerkte zandgrond ontkiemen de zaden en vestigt zich de plant gemakkelijk.

MM_1306127, gewijzigd 210428

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Chamaenerion - Chamaenerion
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.30 - 1.50 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
paars, rood, purper
Bloeiwijze:
-
Bloemvorm:
tweezijdig symmetrisch
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
4 kelkbladen, 4 kroonbladen
Meeldraden:
8 meeldraden
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, gevuld
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvorm:
lancetvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
rhizoom/ wortelstok
Plantengemeenschappen:

Het verspreidingsgebied van Wilgenroosje omvat het noorden van Europa, Azië en Noord-Amerika tot aan het poolgebied. Het is een voorbeeld van een circumpolair areaal. In Nederland en België is het een heel algemeen voorkomende pioniersoort die zich nog steeds verder uitbreidt. Ze is door het bezit van pluizige zaden die zich over grote afstanden door de lucht kunnen verplaatsen in staat om heel snel plekken in bossen te bereiken die door brand, kap of storm van hun normale begroeiing met bomen en struiken ontdaan zijn. Langs rivieren vind je de soort ook vaak tussen de basaltblokken van dijkvoeten en beschoeiingen.

Schaminée, J. et al. (2010) beschrijven in hun Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland dat Wilgenroosje als kensoort is te beschouwen van de

34 Klasse der Kapvlaktengemeenschappen

34Aa Wilgenroosje-verbond

34Aa1 Wilgenroosje-associatie

41Aa1 Gaffeltand-Jeneverbesstruweel

De plantensoort 'Wilgenroosje' komt voor in de volgende plantenassociaties:

De wortelstokken van Wilgenroosje kunnen in een jaar vaak een meter groeien. Ze kunnen wel twintig tot vijfentwintig jaar oud worden en vertonen dan jaarringen. Er vormen zich winterknoppen aan de wortelstokken en ieder jaar lopen opnieuw stengels uit de wortelstok omhoog. Een groep planten is dus vaak eigenlijk slechts een plant.

Uitgebreidere informatie over de ecologie van Wilgenroosje en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 225.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 330-331; in deze flora wordt de wetenschappelijke naam Chamerion angustifolium gebezigd. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 448-449, waar de soort opnieuw met zijn oudere naam Chamaenerion angustifolium wordt aangeduid.

Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 690. In deze flora wordt de wetenschappelike naam Chamaenerion angustifolium Scop. gebruikt en ook de andere Epilobium angustifolium L. genoemd.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Chamaenérion angustifólium (vh Chamérion).

In het Duitse spraakgebied: Schmalblättriges Weidenröschen, Nachtkerzengewächse.