Moerasbasterdwederik - Epilobium palustre

Moerasbasterdwederik of Epilobium palustre is een overblijvende plant uit de Teunisbloemfamilie. Als geslacht is Basterdwederik goed te herkennen, maar de verschillen tussen de soorten zijn lastiger. Deze plant onderscheidt zich van de andere Epilobium-soorten door het ontbreken van zeer lange haren, de lange bladeren, ongeveer 5 x zo lang als breed, waarvan de rand naar beneden gerold is. Het zijn ook best aparte sierlijke planten in hun omgeving. Kijk bij heidevennen, (tril)veenmoerassen rietlanden en duinvalleien uit naar wat grijzige, rechtopstaande planten van ongeveer 20 tot 50 cm hoogte. Ze dragen kleine wit-roze bloemen en langwerpige zeer smalle vruchten, en hangen aan de top wat over. 

Moerasbasterdwederik met de wetenschappelijke naam Epilobium palustre L. is een laag tot middelhoog kruid uit de Teunisbloemfamilie of Onagraceae, die een hoogte van ongeveer 60 cm kan bereiken. De overblijvende planten zijn enigszins vertakt en hebben wortelstokken waaraan dunne uitlopers gevormd worden met aan de uiteinden winterknoppen. Verdere verspreiding is via zaad.

De stengels zijn rolrond, soms met twee zwakke lijsten, waarbij de bladeren in zeer zwakke lijsten aflopen, Deze bladeren zijn  zittend, of bijna zittend, lijn- tot lancetvormig en hebben een zeer zwak getande tot omgerolde rand. Ze hebben een matgroene tint en zijn aan de onderkant wat paars van kleur, een tint die we ook in de stengel kunnen aantreffen. Op het oog zijn ze onbehaard, maar met een sterke vergroting kunnen we uiterst kleine aangedrukte haren waarnemen.

De planten hebben tweeslachtige, regelmatige, kleine roze bloemen, met vier vrije kroonbladen en een onderstandig vruchtbeginsel, waarop een korte kelkbuis staat. Op deze kelkbuis staan kelkslippen en kroonbladen ingeplant. Hierbinnen vinden we twee kransen van vier meeldraden, en verder een enkele stijl met één stempel. Vaak vindt zelfbestuiving plaats. De vrucht is naar verhouding lang, meer dan 30 x zo lang als breed. Op doorsnede zien we dat er 4 hokken zijn, er zijn vier centrale lijsten waarlangs zich de vruchten ontwikkelen. Bij het open gaan van de vier delen van de vruchtwand krullen deze van boven naar onder en komen de centrale lijsten met de vruchten vrij.

De vruchten, nootjes, hebben een haarkuif waarmee ze door de wind verspreid worden. Net als bij Paardenbloem dienen deze haren als een parachute.

 GB_160118

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Basterdwederik - Epilobium
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.15 - 0.60 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleur:
roze
Bloeiwijze:
tros
Bloemvorm:
viertallig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
-
Meeldraden:
8 meeldraad
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
nootje met haarkuif
Stengel:
rechtopstaand
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvorm:
-
Bladrand:
omgerold
Ondergronds deel:
wortelstokrhizoom/ wortelstok
Plantengemeenschappen:

Op weinig voedselrijke bodems en natte standplaatsen, zoals duinplassen, rietlanden en (tril) veenmoerassen, vaak op overgang van venige grond naar zand, ook langs slootkanten en beken.

Moerasbasterdwederik komt voor in de gematigde en koudere streken van het noordelijk halfrond, in Europa tot in het hoge noorden.

In Nederland is de soort plaatselijk vrij algemeen, in laag- en hoogveengebieden, minder tot ontbrekend in Zuid-Limburg en Zeeland. In België komt deze in de Kempen en Ardennen vrij algemeen voor, in Vlaanderen en Belgisch Lotharingen is ze vrij zeldzaam, overigens zeer zeldzaam.

Volgens Schaminee et al., 2010; Veldgids Plantengemeenschappen, is Moerasbasterdwederik een kensoort van de Klasse der Kleine Zeggen [9] en komt bijvoorbeeld voor in: [9Aa1] Associatie van Drienervige zegge en Zwarte zegge; [9AA2] Veenmosrietland en [9Aa3 Associatie van Moerasstruisgras en Zompzegge

De plantensoort 'Moerasbasterdwederik' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Er zijn twee kransen van 4 meeldraden, totaal daarmee 8 meeldraden. De binnenste staan voor de kroonbladen, deze zijn korter dan de voor de kelkslippen staande meeldraden, de buitenste krans. Opvallend is dat de helmhokken van deze langere meeldraden soms al open gaan voordat de bloemen zich openen.

De uitspraak of klemtoon van de wetenschappelijke naam: Epilóbium palústre

Informatie over ecologische relaties, morfologie en verspreiding is te vinden in Weeda E.J. et al., (2003) Nederlandse  Oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 234.

Determineren met een flora waarin vooral wetenschappelijke termen worden gebruikt is goed mogelijk met behulp van Meijden, R.van der, (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 331. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 450.

Een meer eenvoudige manier van determineren vindt u in Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac. P. (1983, bewerking J.Mennema) Geïllustreerde Flora van Nederland, 23ste druk: 459. 

In het Duitse spraakgebied: Sumpf-Weidenröschen, Nachtkerzengewächse.